Het is woensdag 11 juni in de avond en ik sta in een kring met voor mij totaal onbekende mensen. Plaats van handeling Pakhuis de Zwijger. Het thema: Kunst voor en door de buurt. In het midden van de kring Sebo Bakker van het ZID theater. Hij neemt ons mee, met als centrale vraag: wat kunnen we leren van aansprekende community art projecten. We worden onmiddellijk aan het werk gezet.
Onwillekeurig moet ik denken aan Simone de Beauvoir. Zij schetste ooit het dilemma van de kunst: “brengen we de cultuur naar het volk of verheffen wij het volk tot de cultuur”. Sebo Bakker en Karolina Spaic, beiden grondleggers van ZID Community Art, weten wel om te gaan met dit dilemma. Hoe? Door het links te laten liggen en met het ‘volk’ een ‘eigen’ cultuur te scheppen. Sebo weet in een korte tijd een heterogene en diverse groep die avond tot een community te smeden. De manier waarop? Dat komt zo aan de orde. Nu eerst terug in de tijd.
Het is dit jaar precies 51 jaar geleden dat Maarten Luther King zijn beroemde rede hield bij het Lincoln Memorial in Washington. Met zijn retorisch vermogen ‘ I have a dream’ liet hij zien waarin hij geloofde. Zijn kracht was mensen mee te nemen in zijn droom. They believe what I believe. King nam zijn toehoorders mee in het waarom. Het hoe en wat kwam voor hem op de tweede plaats. Daar moesten mensen zelf maar invulling aan geven. Nog altijd raakt zijn rede mij in de ziel.
De diepere kern van community art is mensen mee te nemen in het delen van gemeenschappelijke ideeën en waarden. Tegelijkertijd is er de ruimte over het hoe en wat van de kunstzinnige vormgeving. Iedereen weet wel wat te doen in het leven, velen weten ook nog wel hoe je het moet doen. Maar over het waarom zijn we het spoor bijster. Dat is de draad die community art oppakt.
Als samenleving zijn we wat kwijt geraakt sinds de speech van King in de jaren zestig. Van solidair werden we tolerant. Daarna passeerde we de grens van onverschilligheid. Onverschillig naar elkaar, naar de samenleving naar de natuur. Sommigen gaan nog een stap verder en zijn ronduit onverdraagzaam. Er zijn mooie namen aan gegeven: verschraling, individualisme, radicalisme. You name it. In zijn kern wordt de verbinding met anderen niet meer gezocht. Een goed gevoel van cultuurautisme. Ieder gaat op zoek naar het eigen gelijk. Community art probeert die muur te slechten. De naam ZID is ook niet toevallig gekozen. Het betekent ‘de muur’ in het Nederlands.
Community art weet heterogeen samengestelde groepen tot een gemeenschap te construeren. Niet door gelijk te vertellen en te leren over hoe en wat er moet gebeuren. Community art start met delen. In de Antropologie noemen wij dit articulatie van productiewijzen. Op zoek gaan naar het gemeenschappelijke. Dingen die je met elkaar deelt. Dat is het fundament waarop community art wordt gebouwd. Een spel van herkenning en erkenning. En de uiteindelijke vorm? Die verschilt elke keer en is vooral persoons-, situationeel en sociaal- geografisch gebonden. Het is het (her)scheppen van een eigen cultuur. Een cultuur van het delen, verschilligheid en verdraagzaamheid.
De natuurlijke habitat van community art zijn de sociale pleinen. Plekken bieden of zoeken waar mensen samen komen, samen zijn. Dat kan in een buurt, een wijk maar ook in een organisatie zijn. Binnen onze ‘Pakhuisgroep’ liet Sebo de groep elementaire waarden delen: elkaar fysiek ruimte geven, contact maken, elkaar aanraken een gekozen moment delen. Een korte workshop. Maar de boodschap was duidelijk. Eerst een fundament voordat je bouwt. Het impliciete weer expliciet maken. Dat is de cultuur van veranderen en het (her) scheppen van een nieuwe cultuur.
Terug in de auto richting Amersfoort heb ik muziek van Nick Cave op staan. De song ‘ People ain’t no good’ komt langs. Gelukkig weet ik beter. Voor Community art in de buurt en de wijk is er echter nog wel werk aan de winkel.
maandag 15 september 2014
vrijdag 24 januari 2014
Sociale Wijkteams: klantgericht of klantgezwicht?
Van de week las ik een artikel in Binnenlands Bestuur over het functioneren van de Sociale Wijkteams. Onderzoeksbureau Movisie was in de gemeentelijke beleidstukken en evaluatierapporten gedoken. De indruk van Movisie is dat Sociale Wijkteams een hype zijn.Het veronderstelde menselijke gezicht van het Sociale Domein in wijk.Tja kom daar maar eens om.
Lokale inkleuring
Na wat spitwerk vonden de onderzoekers als snel de rode draad. De bestudeerde nota’s en notities bleken namelijk ‘heel algemeen en vaag geformuleerd’ te zijn.Kwestie van knip en plakwerk blijkbaar want de onderzoekers zagen vaak ‘dezelfde teksten terugkomen'. De lokale inkleuring zou daarmee ontbreken. Maar dan zijn we er nog niet. Gemeenten blijken nauwelijks argumenten voorhanden te hebben waarom ze een sociaal wijkteam in het leven willen roepen. De sociale wijkteams worden blijkbaar gezien als dé organisatorische oplossing van de nieuwe wet- en regelgeving op gebied van jeugd, zorg en werk. De relatie met welke problemen er in de wijken spelen en hoe dit op te lossen met sociale wijkteams ontbreekt geheel volgens de onderzoekers. Afijn zo gaat dit nog een tijdje door. Met een ‘betere afstemming tussen de organisaties’, minder ‘professionele drukte’ en ja daar- komt- ie ‘het stimuleren van de burgerkracht’. Mandatering en aansturing ontbreken concluderen de onderzoekers droogjes. Klantgericht of klantgezwicht en wie is eigenlijk de klant?
Business as usual
Vooropgesteld, de verzorgingsstaat opnieuw uitvinden op regionaal en lokaal niveau is geen sinecure. Business as usual met hetzelfde ambtelijke kunstje op wijkniveau, daar kom je echter niet mee weg. Wat doen we nog wel en wat doen we niet meer in de wijk? En wie betaalt daarvoor de prijs? Dat is in feite de vraag met betrekking tot de positionering van de verzorgingsstaat. Als het op papier nu al niet duidelijk te krijgen is. Hoe moet het dan in de praktijk? Met de gedecentraliseerde aanpak in het sociale domein is niets mis. Maar dan zal er wel uit een ander bestuurlijk en beleidsmatig vaatje moeten worden getapt.
Mantra
Neem het mantra ‘de wijk en de (participerende) burger staat centraal‘. In deze aanname alleen al zitten twee grote risico’s. Ten eerste leidt dichterbij de burger tot een toename van de vraag. Er worden eerder problemen gesignaleerd die eerder kennelijk onopgemerkt en onbehandeld bleven. Ten tweede wekt de slogan ‘de burger centraal’ bij de burger de suggestie dat alle vragen op zijn minst in behandeling worden genomen. En niet alle vragen van de burger, hoe legitiem ook, kunnen worden opgepakt. Kwestie van kiezen en lef.
Van buiten naar binnen
Hoe dan wel? In hun beleidsnota’s en plannen van aanpak moeten lokale overheid en maatschappelijke dienstverleners zich rekenschap geven waar ze van zijn. Wat is het vraagstuk dat centraal staat? Welk programma en wat voor activiteiten horen daarbij? Leent deze aanpak zich voor zelfsturende burgers? En zo ja in welke mate? Om tot een adequate wijkaanpak te komen dient niet de burger maar het vraagstuk van de burger centraal te staan.Het gaat ook niet om de eigen kracht van de burger, maar om het versterken van het oplossend vermogen. En ook niet om het versterken van het sociale netwerk door de sociale wijkteams maar om het faciliteren van het organiserend vermogen binnen het netwerk. Dat moet per wijk en buurt bepaald worden en dat kan geen ambtelijke blauwdruk zijn. Niet de O van organisatie of de P van personeel moet centraal staan, maar de M van marktvraagstuk de D van dienstverleningsconcept. Maak daar keuzes en dan volgt de O van organisatie vanzelf. Werkend van buiten naar binnen in de volgorde van richten van doelen, inrichten van de organisatie en verrichten van de taken en het verdelen daarvan. Nooit te oud om te leren dus. “Kom schrijvers, geleerden, profeten op papier, de kans komt niet weer, dus kijk maar eens hier. Want er komen andere tijden” Ooit gezongen door de dit jaar 70 geworden Boudewijn de Groot. Laten we ons daar dan maar even aan vasthouden.
Lokale inkleuring
Na wat spitwerk vonden de onderzoekers als snel de rode draad. De bestudeerde nota’s en notities bleken namelijk ‘heel algemeen en vaag geformuleerd’ te zijn.Kwestie van knip en plakwerk blijkbaar want de onderzoekers zagen vaak ‘dezelfde teksten terugkomen'. De lokale inkleuring zou daarmee ontbreken. Maar dan zijn we er nog niet. Gemeenten blijken nauwelijks argumenten voorhanden te hebben waarom ze een sociaal wijkteam in het leven willen roepen. De sociale wijkteams worden blijkbaar gezien als dé organisatorische oplossing van de nieuwe wet- en regelgeving op gebied van jeugd, zorg en werk. De relatie met welke problemen er in de wijken spelen en hoe dit op te lossen met sociale wijkteams ontbreekt geheel volgens de onderzoekers. Afijn zo gaat dit nog een tijdje door. Met een ‘betere afstemming tussen de organisaties’, minder ‘professionele drukte’ en ja daar- komt- ie ‘het stimuleren van de burgerkracht’. Mandatering en aansturing ontbreken concluderen de onderzoekers droogjes. Klantgericht of klantgezwicht en wie is eigenlijk de klant?
Business as usual
Vooropgesteld, de verzorgingsstaat opnieuw uitvinden op regionaal en lokaal niveau is geen sinecure. Business as usual met hetzelfde ambtelijke kunstje op wijkniveau, daar kom je echter niet mee weg. Wat doen we nog wel en wat doen we niet meer in de wijk? En wie betaalt daarvoor de prijs? Dat is in feite de vraag met betrekking tot de positionering van de verzorgingsstaat. Als het op papier nu al niet duidelijk te krijgen is. Hoe moet het dan in de praktijk? Met de gedecentraliseerde aanpak in het sociale domein is niets mis. Maar dan zal er wel uit een ander bestuurlijk en beleidsmatig vaatje moeten worden getapt.
Mantra
Neem het mantra ‘de wijk en de (participerende) burger staat centraal‘. In deze aanname alleen al zitten twee grote risico’s. Ten eerste leidt dichterbij de burger tot een toename van de vraag. Er worden eerder problemen gesignaleerd die eerder kennelijk onopgemerkt en onbehandeld bleven. Ten tweede wekt de slogan ‘de burger centraal’ bij de burger de suggestie dat alle vragen op zijn minst in behandeling worden genomen. En niet alle vragen van de burger, hoe legitiem ook, kunnen worden opgepakt. Kwestie van kiezen en lef.
Van buiten naar binnen
Hoe dan wel? In hun beleidsnota’s en plannen van aanpak moeten lokale overheid en maatschappelijke dienstverleners zich rekenschap geven waar ze van zijn. Wat is het vraagstuk dat centraal staat? Welk programma en wat voor activiteiten horen daarbij? Leent deze aanpak zich voor zelfsturende burgers? En zo ja in welke mate? Om tot een adequate wijkaanpak te komen dient niet de burger maar het vraagstuk van de burger centraal te staan.Het gaat ook niet om de eigen kracht van de burger, maar om het versterken van het oplossend vermogen. En ook niet om het versterken van het sociale netwerk door de sociale wijkteams maar om het faciliteren van het organiserend vermogen binnen het netwerk. Dat moet per wijk en buurt bepaald worden en dat kan geen ambtelijke blauwdruk zijn. Niet de O van organisatie of de P van personeel moet centraal staan, maar de M van marktvraagstuk de D van dienstverleningsconcept. Maak daar keuzes en dan volgt de O van organisatie vanzelf. Werkend van buiten naar binnen in de volgorde van richten van doelen, inrichten van de organisatie en verrichten van de taken en het verdelen daarvan. Nooit te oud om te leren dus. “Kom schrijvers, geleerden, profeten op papier, de kans komt niet weer, dus kijk maar eens hier. Want er komen andere tijden” Ooit gezongen door de dit jaar 70 geworden Boudewijn de Groot. Laten we ons daar dan maar even aan vasthouden.
Abonneren op:
Posts (Atom)