vrijdag 24 januari 2014

Sociale Wijkteams: klantgericht of klantgezwicht?

Van de week las ik een artikel in Binnenlands Bestuur over het functioneren van de Sociale Wijkteams. Onderzoeksbureau Movisie was in de gemeentelijke beleidstukken en evaluatierapporten gedoken. De indruk van Movisie is dat Sociale Wijkteams een hype zijn.Het veronderstelde menselijke gezicht van het Sociale Domein in wijk.Tja kom daar maar eens om.

Lokale inkleuring
Na wat spitwerk vonden de onderzoekers als snel de rode draad. De bestudeerde nota’s en notities bleken namelijk ‘heel algemeen en vaag geformuleerd’ te zijn.Kwestie van knip en plakwerk blijkbaar want de onderzoekers zagen vaak ‘dezelfde teksten terugkomen'. De lokale inkleuring zou daarmee ontbreken. Maar dan zijn we er nog niet. Gemeenten blijken nauwelijks argumenten voorhanden te hebben waarom ze een sociaal wijkteam in het leven willen roepen. De sociale wijkteams worden blijkbaar gezien als dé organisatorische oplossing van de nieuwe wet- en regelgeving op gebied van jeugd, zorg en werk. De relatie met welke problemen er in de wijken spelen en hoe dit op te lossen met sociale wijkteams ontbreekt geheel volgens de onderzoekers. Afijn zo gaat dit nog een tijdje door. Met een ‘betere afstemming tussen de organisaties’, minder ‘professionele drukte’ en ja daar- komt- ie ‘het stimuleren van de burgerkracht’. Mandatering en aansturing ontbreken concluderen de onderzoekers droogjes. Klantgericht of klantgezwicht en wie is eigenlijk de klant?

Business as usual
Vooropgesteld, de verzorgingsstaat opnieuw uitvinden op regionaal en lokaal niveau is geen sinecure. Business as usual met hetzelfde ambtelijke kunstje op wijkniveau, daar kom je echter niet mee weg. Wat doen we nog wel en wat doen we niet meer in de wijk? En wie betaalt daarvoor de prijs? Dat is in feite de vraag met betrekking tot de positionering van de verzorgingsstaat. Als het op papier nu al niet duidelijk te krijgen is. Hoe moet het dan in de praktijk? Met de gedecentraliseerde aanpak in het sociale domein is niets mis. Maar dan zal er wel uit een ander bestuurlijk en beleidsmatig vaatje moeten worden getapt.

Mantra
Neem het mantra ‘de wijk en de (participerende) burger staat centraal‘. In deze aanname alleen al zitten twee grote risico’s. Ten eerste leidt dichterbij de burger tot een toename van de vraag. Er worden eerder problemen gesignaleerd die eerder kennelijk onopgemerkt en onbehandeld bleven. Ten tweede wekt de slogan ‘de burger centraal’ bij de burger de suggestie dat alle vragen op zijn minst in behandeling worden genomen. En niet alle vragen van de burger, hoe legitiem ook, kunnen worden opgepakt. Kwestie van kiezen en lef.

Van buiten naar binnen
Hoe dan wel? In hun beleidsnota’s en plannen van aanpak moeten lokale overheid en maatschappelijke dienstverleners zich rekenschap geven waar ze van zijn. Wat is het vraagstuk dat centraal staat? Welk programma en wat voor activiteiten horen daarbij? Leent deze aanpak zich voor zelfsturende burgers? En zo ja in welke mate? Om tot een adequate wijkaanpak te komen dient niet de burger maar het vraagstuk van de burger centraal te staan.Het gaat ook niet om de eigen kracht van de burger, maar om het versterken van het oplossend vermogen. En ook niet om het versterken van het sociale netwerk door de sociale wijkteams maar om het faciliteren van het organiserend vermogen binnen het netwerk. Dat moet per wijk en buurt bepaald worden en dat kan geen ambtelijke blauwdruk zijn. Niet de O van organisatie of de P van personeel moet centraal staan, maar de M van marktvraagstuk de D van dienstverleningsconcept. Maak daar keuzes en dan volgt de O van organisatie vanzelf. Werkend van buiten naar binnen in de volgorde van richten van doelen, inrichten van de organisatie en verrichten van de taken en het verdelen daarvan. Nooit te oud om te leren dus. “Kom schrijvers, geleerden, profeten op papier, de kans komt niet weer, dus kijk maar eens hier. Want er komen andere tijden” Ooit gezongen door de dit jaar 70 geworden Boudewijn de Groot. Laten we ons daar dan maar even aan vasthouden.